Aan de zuidkant van Hilversum, in de Loosdrechtse bossen, ligt het Landgoed Zonnestraal, in 1905 aangekocht door het ondersteuningsfonds voor tuberculosebestrijding. Wie de moeite neemt het landgoed te bezoeken ontdekt een aantal bijzondere gebouwen, opgetrokken uit wit gepleisterd beton en voorzien van grote vensters met helderblauw geschilderde stalen raamkozijnen.
Deze gebouwen vormden het oorspronkelijke sanatoriumcomplex voor Amsterdamse diamantbewerkers. Het sanatorium is in de jaren 1926-’31 ontworpen door architecten Jan Duiker (1890-1935) en Bernard Bijvoet (1889-1979) en gebouwd in samenwerking met ingenieur Jan Gerko Wiebenga (1886-1974). De gebouwen waren exemplarisch voor het Nieuwe Bouwen in Nederland. In de jaren negentig stonden de gebouwen er heel wat slechter bij. Restauratie, begonnen in 2001, heeft ervoor gezorgd dat we de gebouwen voor een groot deel weer in hun oorspronkelijke staat kunnen bewonderen. Maar is het wel zo logisch als het lijkt om deze gebouwen te restaureren?
Duiker en de architecten van het Nieuwe Bouwen hadden een geheel eigen filosofie, waarin het functionalisme een belangrijke rol speelde: de vorm van een gebouw moest worden afgeleid van de functie. Door gebruik te maken van nieuwe materialen als staal, glas en beton en het toepassen van een hoge mate van standaardisatie was hun architectuur daarbij vooral een uitdrukking van doelmatigheid. Een gebouw moest met zo min mogelijk middelen en energie tot stand gebracht worden. De gebouwen van het sanatorium bestonden dan ook uit niet veel meer dan een gewapend betonskelet dat met glas, staal en stucwerk was dichtgezet. De stalen onderdelen van het gebouw waren slechts met loodmenie tegen roest behandeld, waardoor veel onderhoud nodig was. Ook dat was functioneel: de tbc-patiënten die in het sanatorium verbleven dienden in het kader van arbeidstherapie het staal regelmatig te schilderen. Dit was een bewuste keuze van de architect: levensduur, functie en budget waren zorgvuldig op elkaar afgestemd.
Nadat in de jaren vijftig tuberculose was overwonnen deden de voormalige sanatoriumgebouwen enige tijd dienst als ziekenhuis. Na een aantal verbouwingen en uitbreiding met noodgebouwen was van het oorspronkelijke ontwerp weinig meer over. Begin jaren negentig werd het complex verlaten en raakten de gebouwen ernstig in verval, en eind jaren negentig werd besloten tot restauratie. Maar restaureren en herbestemmen staan haaks op de opvattingen van het Nieuwe Bouwen: als een gebouw zijn functie verloren heeft moet het worden afgebroken of zodanig aangepast dat het zijn nieuwe functie kan dienen, zo luidde de filosofie. Waarom dan toch restaureren? Het sanatoriumcomplex is niet alleen van grote waarde als voorbeeld van het Nieuwe Bouwen, maar ook de sociale historie speelt hier een belangrijke rol. Het sanatorium, uit eigen kring voor arbeiders tot stand gekomen heeft daardoor een grote cultuurhistorische waarde. En is het niet de verantwoordelijkheid van (kunst- en architectuur)historici om ons erfgoed te onderhouden en te bewaren?
Eén van de paviljoens waarin oorspronkelijk tbc-patiënten werden ondergebracht staat er desondanks nog steeds triest bij. Volgens Duiker had het waarschijnlijk allang afgebroken moeten worden, maar nu het landgoed sinds 2011 een voorlopige UNESCO Werelderfgoednominatie heeft, zal dat vast niet meer gebeuren. En dat is maar goed ook!
Joke Reichardt,
3 oktober 2013.
Geef een reactie