De opdracht van de Verenigde Gooise Melkbedrijven (VGM) voor de bouw van een zuivelfabriek in Hilversum was ongetwijfeld de grootste opdracht uit de carrière van de Hilversumse architect Marinus Breebaart (1913-1993). Met de bouw en inrichting van de fabriek was een bedrag van 4 miljoen gulden gemoeid.1 De fabriek is een exemplarisch voorbeeld van industriële architectuur uit de wederopbouwperiode. Het ontwerp van de melkfabriek werd gemaakt door Breebaart in samenwerking met het technisch bureau Martens en Kramer uit Oosterhout. De bouw duurde 2,5 jaar en vond plaats tussen 1955 en 1957. In 2005 werd de melkfabriek aangewezen als gemeentelijk monument als ‘gaaf voorbeeld van functionalistische architectuur’.
De VGM kwam voort uit een fusie tussen verschillende zuivelbedrijfjes die in de omgeving Gooi- en Eemland werkzaam waren.3 Nadat in 1899 de Coöperatieve Zuivelfabriek Loosdrecht als eerste in de regio gepasteuriseerde melk verkocht – voorheen werd de rauwe melk direct bij de boer afgenomen – was er een keur aan melkbedrijfjes ontstaan. Dit waren veelal boeren die nu zelf hun melk eerst bewerkten voordat ze deze aan de man brachten.
Wegens melkschaarste en problemen bij de distributie eiste de Duitse bezetter in de eerste oorlogsjaren centralisering van de vele bedrijfjes, wat ertoe leidde dat er in 1943 nog maar vijf over waren.4 In Hilversum waren dat de Gooise Melkcentrale en de NV Hygiënische Melkinrichting, in Blaricum de Coöperatie De Goede Verwachting, in Baarn de NV Fabriek van Melkprodukten J.A. Brey en in Naarden de Roomboterfabriek Gooiland. In 1948 gingen deze vijf samen verder in het fusiebedrijf VGM.
Halverwege de jaren vijftig bedroeg het verzorgingsgebied van de VGM 250.000 bewoners in het Gooi en omliggende gemeenten en verwerkte het bedrijf 40 miljoen liter melk per jaar. De melk was afkomstig van circa 700 veehouders in de regio. De controle op de kwaliteit van de flessenmelk en de hygiënische omstandigheden waaronder de melk werd verwerkt werd steeds belangrijker. Er ontstond meer en meer de behoefte aan een centrale, nieuwe fabriek.
De eerste besprekingen over de bouwplannen voor een nieuwe zuivelfabriek vonden plaats in maart 1953 tussen de gemeente (met als vertegenwoordigers de burgemeester, de wethouder van publieke werken, de directeur en adjunct-directeur publieke werken, de directeur bouw- en woningtoezicht en een administrateur) en een vertegenwoordiging van de VGM, waaronder financieel directeur R. Bakker en Marinus Breebaart.5 De rol van Breebaart bij die eerste besprekingen wordt niet helemaal duidelijk uit de notulen. De vergadering had met name betrekking op de financiering van de nieuwbouwplannen en de eventuele aankoop van de vrijkomende gebouwen van de VGM door de gemeente. Er zijn geen opmerkingen van Breebaart genotuleerd.
Tijdens de vergadering deelde Bakker mee dat van twee architectenbureaus ontwerpen waren ontvangen, onduidelijk blijft echter of Breebaarts bureau hiertoe behoorde. Maar het was Breebaart die een klein jaar later namens de VGM een vergunning aanvroeg voor de bouw van een zuivelfabriek aan de Larenseweg.6 De gemeente verleende de vergunning op 19 mei 1954.7 Voor de bouw werd een aantal villa’s aan de Larenseweg afgebroken.
Villa’s aan de Larenseweg die gesloopt werden voor de Melkfabriek, ca. 1954. [Noord-Hollands archief]
Het ontwerpen en bouwen van een zuivelfabriek vereiste niet alleen bouwkundige kennis, maar ook specifieke technische kennis. Nadat de VGM bezoeken had gebracht aan zuivelfabrieken in Naaldwijk en Rotterdam kreeg het technisch bureau Martens en Kramer uit Oosterhout opdracht het technisch gedeelte uit te werken.8 Hoe de verdeling van de werkzaamheden tussen Breebaart en het bureau van Martens en Kramer is geweest valt niet met zekerheid te zeggen. Alle ontwerptekeningen zijn door beide bureaus ondertekend. De constructietekeningen zijn gemaakt door Sprangers Bouw- en Betonbedrijf uit Breda, die de bouw uitvoerde, en voor enkele specifieke onderdelen werden gespecialiseerde bureaus ingeschakeld (N.V. I.B.I.S. Ingenieurs Bureau voor Industrie Service, C.V. Ouderzorg-de Ridder afd. Schoorsteenbouw).7 Een op het terrein te bouwen transformatorhuis werd door Martens en Kramer ontworpen.
De fabriek aan de Larenseweg kenmerkt zich door de heldere, na-oorlogse modernistische vormentaal. Er is gebruik gemaakt van beton voor de constructie, baksteen voor gevelinvulling, en staal en glas. Ook de dakconstructie bestaande uit schaaldaken voor het fabrieksgedeelte en platte daken voor de overige bedrijfsdelen is typerend voor de periode van de wederopbouw. De zichtbare betonconstructie aan de buitenzijde van de fabriek werd wit gespoten met kristalcement (een beschermende cementlaag). Het betonskelet werd aan de buitenzijde op enkele plaatsen opgevuld met bruinrode baksteen en op andere plaatsen met betonnen ramen met roedeverdeling of stalen ramen.
Het fabriekscomplex bestond uit meerdere bouwdelen. Twee hoofdgebouwen bevonden zich aan de voorzijde aan de Larenseweg. Links lag het representatieve kantoorgedeelte. Hierin waren onder andere de directiekamers op de eerste verdieping en de administratieruimte op de tweede verdieping ondergebracht. De hoofdentree lag iets verdiept op de begane grond. In het rechter gebouw bevond zich op de begane grond het zogenaamde slijterslokaal. Hier konden afnemers met kleinere wagens doorrijden om hun gevulde melkflessen op te halen. Boven het slijterslokaal was een verdieping waar diverse laboratoria waren gehuisvest. Hier was ook een grote ‘excursiezaal’ voor presentaties en het ontvangen van groepen. Via een overdekte loopbrug op de eerste verdieping was dit bedrijfsdeel met het kantoorgedeelte verbonden.
Het achterliggende fabrieksgedeelte was efficiënt en functioneel ingericht. In een grote overdekte doorrijhal van 16 meter breed, die onder de luchtbrug doorvoerde, kwamen de melkwagens en de vrachtwagens met melkbussen de rauwe melk afleveren. Omdat dit in het gebouw zelf gebeurde, hadden omwonenden geen last meer van het lawaai van paard en wagens met rammelende melkbussen, wat wel het geval was geweest in de oude fabriek aan de Oude Amersfoortseweg. Nadat vrachtwagens de rol van de melkkarren overnamen, werden aan de achterzijde van de fabriek laad- en losplatforms aangelegd.
In verschillende delen van de fabriek vonden de melkontvangst, bewerkingen als pasteurisatie, sterilisatie en karnen en het reinigen en vullen van de melkflessen plaats. Verhoogde bedrijfsvloeren werden gedragen door kenmerkende paddestoelkolommen. Het betonschalen dak met lichtstraten had een ventilatievoorziening. Het interieur werd uit hygiënische overwegingen geheel betegeld. Vanwege de inwerking van melkzuren en het gebruik van stoom vereisten materiaalgebruik en ventilatie speciale aandacht.9
Helemaal rechts aan het gebouw was een smallere overdekte doorrijhal waar wagens met lege flessen konden lossen. Deze werden in de fabriek gereinigd en konden dan opnieuw worden gebruikt. In de kelder werd een voorraad glas opgeslagen omdat de ervaring leerde dat er altijd minder flessen werden teruggebracht dan werden uitgegeven. Verder omvatte de fabriek nog een keuken, een grote kantine en was- en kleedlokalen voor het personeel, magazijnen en werkplaatsen. In een apart gebouwtje op het terrein kwamen een reparatieafdeling voor het wagenpark, een koelcel voor consumptie-ijs en een loods voor de ijswagentjes. De losstaande, hoge fabrieksschoorsteen (later ingekort) stond aan de achterzijde naast het ketelhuis, waar de warmte met stoom werd opgewekt.
Het fabriekscomplex werd officieel geopend op donderdag 21 november 1957 door burgemeester Boot in aanwezigheid van tweehonderd genodigden.4 Volgens de burgemeester kon de architectuur zich scharen in de rij van monumentale gebouwen in Hilversum.10 De fabriek, die nog voordat deze gereed was in een krantenbericht al was omschreven als mooi, modern en doelmatig, werd bij deze gelegenheid door ir. B. van Dam, voorzitter van het Productschap van de Zuivel het mooiste en modernste consumptiemelkbedrijf van Europa genoemd.11 Op de openingsdag legde Prins Bernhard een niet-officieel bezoek aan de fabriek af. Hij liet zich uitgebreid voorlichten over de moderne methoden van melkverwerking. Dit gebeurde aan de hand van een tekening aan een wand in de excursiezaal die een vogelvluchtperspectief van de doorsnede van de fabriek liet zien.
Vogelvluchtperspectief van de nieuwe fabriek (de loopbrug ontbreekt op de tekening). [Noord-Hollands archief]
De vereniging van melkslijters te Hilversum en omgeving bood een groot gebrandschilderd raam aan dat de verwerking en distributie van de melk verbeeldde. Het raam werd gemaakt door het Larense glazeniers-echtpaar Johan en Femmy Schilt Geesink.12 Het personeel bood een wandschildering aan van de Kortenhoefse kunstschilder Flip Hamers.
De melkfabriek bleef bijna vijftig jaar in gebruik. De laatste gebruiker was het fusiebedrijf Campina Melkunie, onder andere voortgekomen uit de VGM. Wegens verdere concentratie van de melkproductie besloot het bedrijf de fabriek in 2005 buiten gebruik te stellen. Na enige jaren leegstand werd het begin jaren 2010 succesvol herbestemd tot een multifunctioneel gebouw waarin onder andere een kleuterschool, een woningbouwcorporatie en meerder appartementen zijn ondergebracht. De belangrijkste kenmerken, zoals de grote doorrijhal, de paddestoelkolommen, het bijzondere schaaldak, de functionalistische architectuur en de kunstwerken zijn goeddeels bewaard.
Joke Reichardt, mei 2021.
[Noord-Hollands archief, Toegangsnummer 793 Collectie van het Historisch archief van Melkunie Holland te Alkmaar, Inventarisnummer 361 Fotoboeken van de bouw en opening van de nieuwe fabriek]
[foto’s auteur]
Geef een reactie